1712. Saartje Tadema is zeven jaar als haar moeder sterft. Haar vader,
meestertimmerman op de werf van de Verenigde Oostindische Compagnie te
Amsterdam, wasal eerder door een ongeluk om het leven gekomen. Samen met
haar broer komt ze terecht in het Burger sweeshuis aan de kalverstraat.
Saartje is een vroegwijs kind, intelligent en leergierig. Op school
krijgt ze nauwelijks de mogelijkheid om iets anders te leren dan lezen
en schrijven, maar interessante boeken zijn er niet. Keer op keer wordt
haar verteld dat weeskinderen vooral dankbaar en gehoorzaam moeten zijn.
en dat zijn niet bepaald Saartjes sterke kanten: men vindt haar een
trots, hoogmoedig kind. Zo worstelt ze zich door een aantal moeilijke
jaren heen, reikhalzend uitziend naar het moment dat ze het weeshuis kan
verlaten. Als ze even weg mag voor een boodschap, grijpt ze haar kans:
ze weet een baantje als dienstmeisje te versieren in de
'Herberg-ophet-il, een stadsherberg waar veel varensvolk komt en waar
een heleboel te beleven is. Maar een vrije, zelfstandige! vrouw is ze
nog steeds niet.